'Ik strekte mijn armen uit. Zuster Clair lachte breed en ze legde een wollige, bruin-witte hond met zwarte flaporen in mijn armen.'
Dit is de kennismaking van Jennings met zijn speelgoedhondje Doggie, zijn vertrouweling voor het leven. Als Jennings acht jaar oud is, wordt hij door zijn moeder in een kindertehuis achtergelaten, omdat zij niet meer voor hem en zijn vijf broers kan zorgen.
In hoog tempo moet Jennings de vele, strenge regels van het tehuis aanleren. Tot zijn vreugde krijgen de kinderen 's avonds een speelgoedbeest uitgereikt. Maar de volgende morgen is zijn hondje nergens meer te vinden! 's Nachts halen ze de speelgoedbeesten weg en sluiten ze op in een grote kast. Zo zijn de regels.
'Ik had alleen maar een knuffeldier' geeft een indringend beeld van de lijdensweg die een achtjarig jongetje moet gaan, terwijl hij van tehuis naar tehuis wordt gesleept. Hoewel hij alle slechte eigenschappen van volwassenen en kinderen leert kennen, blijft hij geloven dat er zoiets als vriendschap bestaat.