“Ik strekte mijn armen uit. Zuster Clair lachte breed en ze legde een wollige. bruin=witte hond met zwarte flaporen in mijn armen.’ Dat is de kennismaking van Jennings met zijn speelgoed ondje Doggie, rijn vertrouwekung voor het leven. Als Jennings acht jaar oud ìs, wordt hij door zijn moeder in een kindertehuis achtergelaten, omdat zij niet meer voor hem en zijn vijf broers kan zorgen. In hoog tempo moet Jennings de regels van het tehuis aanleren. Hij moet zijn nummer onthouden, weten op welk bevel hij moet gaan zitten, staan, eten of gaan spelen. Tot zijn vreugde krijgen de kin deren in het huis °s avonds cen speelgoedbeest uitgereikt. De volgende morgen is zijn hondje echter nergens meer te vinden! ‘s Nachts halen ze de speelgoed “beesten weg en sluiten ze weer op in een grote kast. Zo zijn de regels. Dit is Eén van de traumatische ervaringen die Jennings in zijn jonge leventje moet ondergaan. Van tehuis naar pleeggezin en weer naar zijn moeder gesleept, wordt hij beurtelings geslagen, verstoten of gekoesterd. Alleen zijn speel goedhondje weet hij steeds bij zich te houden en verhuist steeds mee in zijn waszak met schamele bezittingen. Een tehuiskind dat een speciaal plaatsje in Jennings hart inneemt is Mark. Mark is een ‘blijver’, hij
kent zijn achternaam en zijn geboortedatum niet eens. Mark ver telt Jennings dat ze geen vrienden kunnen worden, want dat is tegen de regels. ‘Je mag je niet aan iemand hechten, want het doet te veel pijn als je weer uit elkaar gaat.”
geeft een indringend beeld
van de waar-gebeurde lijdensweg die een achtjarig jongetje moet gaan, terwijl hij van tehuis naar tehuis wordt gesleept. Hoewel hij alle slechte eigen schappen van volwassenen en kinderen leert kennen, blijft hij geloven dat er zoiets als vriendschap bestaat.