Tijdens een heftige storm verschijnt uit het niets een vreemde jongen in het bos. Kort daarop worden in een oude bakkerij herhaaldelijk speciale, met honing bereide speculaaspoppen gestolen. De tieners van de bakker, Tette en Rinnolt, betrappen op een nacht de inbreker, een jongen van hun leeftijd. Algauw komen ze erachter dat het niet zomaar een jongen is. Hij spreekt een taal die ze nog nooit hebben gehoord. Ook vreemd is dat het oude, leegstaande boswachtershuisje waar ze vaak speelden opeens weer bewoond is. Ene professor Persijn heeft zich er teruggetrokken om een boek te schrijven over de Germaanse goden. En wat heeft dat nare, hoge, piepende geluid dat uit het schuurtje komt met dit alles te maken? Samen met Persijn en hun familie proberen Tette en Rinnolt de jongen terug te brengen naar waar hij thuishoort. In het verre verleden.