In de Tweede Wereldoorlog werden Joden systematisch van hun bezittingen beroofd. Na de bevrijding kregen overlevenden en nabestaanden te maken met een gemeentelijke bureaucratie, bevolkt door onbuigzame ambtenaren die zichzelf vooral zagen als uitvoerders van de bestaande regelgeving. Joodse oorlogsslachtoffers werden geconfronteerd met openstaande rekeningen die als gevolg van roof en deportatie waren ontstaan. De menselijke maat ontbreekt Dat de schulden, ontstaan door roof en deportatie, geheel buiten de schuld van de slachtoffers waren veroorzaakt, vormde voor de Amsterdamse gemeente doorgaans geen rede om van de invordering af te zien. Dit beleid resulteerde in juridische conflicten die tot aan de Hoge Raad werden uitgevochten. Het bleek dat niet de menselijke maat, maar de strikte letter der wet en de gemeentelijke portemonnee het beleid bepaalden. Hierin was weinig ruimte voor een empathische behandeling van de particuliere belangen van de bestolen en gedecimeerde Joodse bevolkingsgroep. De totstandkoming De aanleiding voor dit boek was de ontdekking van documenten met betrekking tot boetes voor achterstallige erfpacht die de gemeente Amsterdam na de oorlog heeft opgelegd aan Joodse huiseigenaren. De gemeente Amsterdam gaf aan het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies de opdracht om onderzoek te doen naar deze kwestie, dit resulteerde in het rapport De erfpachtkwestie in Amsterdam 1945-1960. Openstaande Rekeningen plaatste de bevindingen uit het rapport in een breder historisch perspectief. Opbouw In het onderzoek is aandacht voor het Amsterdamse stadsbestuur tijdens de oorlogsjaren, de terugkeer van Joden naar Amsterdam na de Tweede Wereldoorlog en ten slotte het gemeentelijk beleid ten aanzien van de erfpachtkwestie en de heffing achterstallige gemeentelijke belastingen.