Op de laatste zondag van april wordt Johanna Jordens verlamd door een auto-immuunziekte. In minder dan achtenveertig uur tijd kan ze niet meer bewegen, zelfstandig ademen, praten of slikken... Ze zit gevangen in een plaasteren lijf. Wanneer haar tienerzoon voor het eerst aan haar ziekbed verschijnt, leest ze de verbijstering in zijn ogen. Haar wilskracht is het enige dat haar nog rest. Wanneer ze na een maandenlange revalidatie min of meer terug functioneert, gaat ze - tegen het doktersadvies in - naar huis, gedreven door de illusie dat de moederrol daar als vanouds op haar wacht. Maar haar zoon heeft intussen de stap naar volwassenheid gezet. De rollen lijken omgekeerd, tot het noodlot opnieuw toeslaat.