Eeuwenlang was de Noordzee het toneel van woeste rooftochten. Zeelieden van allerlei slag plunderden erop los, al dan niet met het fiat van een koning, admiraliteit of handelscompagnie. Vanaf de renaissance maakten de wetboeken het onderscheid tussen erkende 'kapers' en vogelvrije 'piraten', maar aan dek van een zwaarbewapend fregat of een snelle kotter was het onderscheid allicht een stuk schimmiger: de kaper van de ene was vaak de piraat van de andere.
Dit boek beschrijft voor het eerst de onstuimige geschiedenis van de zeeschuimers op en rond de Noordzee. Van Romeinse afvalligen en de beruchte Vikingen, via bendes Nederlandse watergeuzen en Britse Sea Dogs, tot Duinkerker kapers en napoleontische corsaires. Kleurrijk en avontuurlijk, maar wars van nationale oogkleppen en exotische clichés, wordt aangetoond hoe piraterij en kaapvaart lange tijd een wezenlijk onderdeel waren van de reguliere politiek en handel rondom de Noordzee.