Dat gaat boven mijn petje' zeggen wij, als we iets niet begrijpen. 'Dat is Hebreeuws voor mij’ zegt men in kringen waar men ook aan zijn onwetendheid gaarne een wetenschappelijk tintje geeft. We zullen niet ver mis zijn, als men de laatste uitdrukking verklaart uit de schijnbaar geheimzinnige letters, die — helaas niet meer zo vaak als vroeger — op synagogen en joodse winkels te zien zijn.
Nu wil het toeval, dat iedere Nederlander, in strijd met bovengenoemde uitdrukking, een groot aantal Hebreeuwse woorden kent, waarbij we niet eens denken aan de aristocraten onder deze woorden als sabbat, sikkel, sjibbolet e.d. Welke Nederlander kent niet woorden als: geintje, goochem, heitje, mokum, lef, smoesje, sjofel, stiekum? Ze zijn uit het Hebreeuws over het station Jiddisch naar Nederland gereisd en sinds lang genaturaliseerd, Merkwaardig is dat, terwijl met het stijgen op de maatschappelijke ladder het aantal gebruikte vreemde woorden mede stijgt, dit bij de Hebreeuwse woorden juist andersom is. Een professor kent er heel wat minder dan de gewone man en een rasechte Amsterdammer zou het doctoraat honoris causa op dit gebied verdienen. Hij kent er honderden, waarvan we enkel maar noemen: kalletje, mazzel, kapsones, sof en pleite. Deze zijn voor hem even gewoon als welk ander Nederlands woord ook. De joden brachten het Jiddisch als hun eigen taal mee naar Nederland. Deze zelfstandige taal verdween in de 19de eeuw, maar in hun Nederlands bleven de joden typische joodse woorden gebruiken, hier wat meer, daar wat minder.
Anderen in hun omgeving namen deze woorden over.
In dit boekje zijn deze resten, ongeveer volgens de situatie van 1940, bijeengebracht; de naam sje-eriet = rest, spreekt voor zichzelf. Speciale aandacht besteedt de auteur aan de woorden die in het Nederlands zijn overgegaan.
Menig Nederlander zal er met verbazing uit kunnen constateren, dat het geen Hebreeuws voor hem is!