In deze bundel laten de auteurs, Xavier Rousseaux en twee bij hem afgestudeerde historici aan de UCL, in enkele casestudies zien hoe het Belgische militaire gerecht in de eerste maanden na 11 november 1918 gehoor gaf aan de roep van de Belgische bevolking om met alle collaborateurs af te rekenen. Ook in deze studies wordt het spanningsveld tussen de verwachting en uiteindelijke bestraffing van de repressie belicht. In een eerste deel neemt Guillaume Baclin de naoorlogse situatie in provincie Henegouwen tot mei 1919 onder de loep. Duidelijk wordt hoe gespannen het klimaat na de bevrijding in België was. De pers verwoordde de volkswoede en oefende tevens druk uit op het militaire gerecht om de "mauvais Belges" te bestraffen. Vervolgens geeft hij inzage in de manier waarop het militaire gerecht te werk ging. Anders dan bij het oordeel van De Wilde en Verleden over de ambtenarenzuivering, concludeert Baclin dat de militaire rechtbanken goed het kaf van het koren wisten te scheiden en enkel de grote collaborateurs hebben bestraft. Hierdoor bleven ten onrechte aangewezen verdachten buiten de procesvoering. Dit betekende echter wel dat de grootschalige zuivering waar de bevolking op hoopte er niet kwam. Vervolgens bestudeert Laurence Bernard in het tweede deel op een levendige manier de werking van het militaire gerecht aan de hand van processen-verbaal inzake spionage. Tot slot wordt in het derde deel de repressie van 1918 in bredere context geplaatst aan de hand van kwantitatief onderzoek.