In een afgelegen streek in het China van de jaren dertig leiden de boeren een zwaar bestaan. De Japanse bezetter rukt op en de strijd is ongekend hard. Decennia later blikt de kleinzoon van commandant en opstandeling Yu Zhan’ao terug op zijn familieverleden. Zo vertelt hij over zijn vader, die zich als vijftienjarige met knikkende knieën aansluit bij het leger van Yu. En over zijn grootmoeder met haar keurig ingesnoerde voeten, die moet trouwen met de zoon van een wijnproducent. Dit alles tegen de achtergrond van een zeer turbulente periode, waarin Chinese krijgsheren de Japanners én elkaar naar het leven staan. Een periode die de ‘naar glorie riekende’, dieprode korenvelden in Noordoost-Gaomi voor altijd heeft bezoedeld.