In Het glazen kasteel beschrijft Jeanette Walls haar jeugd als oudste van de vier kinderen in een gezin dat zonder vaste woonplaats en in absolute armoede leeft. Hoe ze als driejarige knakworstjes stond op te warmen en zich vreselijk verbrandde, hoe haar vader telkens weer ontslagen werd. Hoe haar moeder het land dat ze erfde niet wilde verkoppen, ook al zou dat een einde maken aan hun financiƫle zorgen. Hoe ze liever in kartonnen dozen sliepen dan in bedden, omdat het zo gezellig was. Hoe leuk en spannend de ingevingen waren van haar volstrekt onverantwoorde ouders en hoe groot haar liefde was voor hen, ook al stelden ze haar keer op keer teleur.