Oorspronkelijk werden de volksverhalen uit dit boek door rondtrekkende verhalenvertellers verteld. Later werden ze door boeddhistische predikers aangepast om te kunnen dienen bij het verspreiden van hun leer. Dus treedt in ieder verhaal de Boeddha op in een van zijn vroegere incarnaties. Soms als mens, soms als dier, maar ook wel als godheid, want ook de goden zijn onderworpen aan de eeuwige kringloop van sterven en wedergeboorte. In welke gedaante de Boeddha echter ook een rol speelt, het gaat erom zijn vele deugden te tonen, die hij in de loop van ontelbare incarnaties heeft verworven en die uiteindelijk hebben geleid tot zijn verlichting.