Jarenlang droomde een kleine gideonsbende in de Nederlandse politiek van een regering zonder christen-democraten. Waren de confessionelen niet al langer onafgebroken aan de macht geweest dan de communisten in de Sovjet-Unie? De voorstanders van een dergelijke regeringscombinatie - te vinden in de VVD, de PvdA en D66 - kregen in 1994 eindelijk hun kans. Het verkiezingsdebacle van het CDA en de vasthoudendheid van D66 brachten een paarse coalitie onder leiding van minister-president Wim Kok aan de macht, die in 1998 opnieuw een ruim mandaat van de kiezers verwierf. Aan de vooravond van nieuwe verkiezingen biedt Het tweeëntwintigste jaarboek voor het democratisch socialisme een eerste evaluatie van het paarse avontuur. Wat is het bijzondere van de paarse regeringscombinatie geweest? Zijn PvdA en paarse kabinetten de representant van een algemenere, internationale trend die wel het label ëderde weg´ heeft gekregen? En wat is het oordeel van de christen-democratie over zeven jaar paars? Naast deze algemene politieke en politicologische vragen komen in Het tweeëntwintigste jaarboek voor het democratisch socialisme ook meer specifieke beleidsvragen en -terreinen aan bod, zoals het herstel van het politieke primaat, de macro-economische politiek, de hervorming van de welvaartsstaat, de nieuwe belastingpolitiek en de gezondheidszorg. Hoe heeft paars het op deze gebieden gedaan en welke bijdrage heeft de sociaal-democratie op deze terreinen geleverd? Met bijdragen van Hans Daudt, René Cuperus, Paul Kalma, Uri Rosenthal, Jan Peter Balkenende, Roel in ´t Veld, Casper van Ewijk, Romke van der Veen, Flip de Kam en Margot Trappenburg. Het boek sluit af met een vraaggesprek met Hans van Mierlo.