Deze drie verhalen hebben alle een historische achtergrond. Ze spelen zich af in de dertiende en veertiende eeuw, een tijd die in sterke mate gekenmerkt werd door verwarring. Dit kwam niet alleen door grote calamiteiten als de honderdjarige oorlog en de pest. De geestelijke eenheid verbrokkelde. De kerk vertoonde scheuren. Er ontstonden tegenkerken. De geestelijke autoriteiten konden hun gezag vaak alleen handhaven door onderdrukking. Ook op sociaal terrein ontstonden grote verschuivingen. Armen kwamen in opstand. De besten uit de kringen van de adel en de gegoede burgerij raakten in gewetensnood. Er werden nieuwe normen gezocht. Dit proces van verwarring is in deze verhalen merkbaar. Ze vormen daarin een eenheid. De hoofdpersonen zijn ieder op eigen wijze balling geworden. Door hun onderlinge samenhang vormen deze drie intrige- rende verhalen een soort drieluik. Ze vormen ook een spiegel. Het is niet zonder reden dat de middeleeuwse geschiedenis in deze tijd zoveel aandacht krijgt. Ballingen herkennen elkaar. Aan het slot van het boek geeft de auteur een verantwoording van zijn keuze.