De lichtflits verblindt Arno. Als hij weer kan zien, vult een reusachtig gezicht de spiegel. Een woest gelaat met zware oogleden en pikzwarte wenkbrauwen. De mond spert zich open: tussen de tanden kronkelen bleke cobra's.
Arno deinst achteruit. ‘Van mij,’ sissen de slangen. ‘Geef me je hart, je vlees, je brein.’
Armen zwiepen uit de spiegel, mager als van een skelet. Een kromme nagel tikt Arno's rechteroog aan, een tweede haakt zich in zijn linker. ‘Laat mij in je lichaam!’