Binnen het domein van de instrumentale muziek is het romantische soloconcert het kleine broertje van zijn grote zus, de opera. Het is een genre dat onmiskenbaar theatraler is dan de symfonie of welk type kamermuziek dan ook. Zijn naam impliceert spektakel, conflict, en sterke contrasten. De wereld van de opera is niet anders: stervende helden nemen afscheid in de taal van het belcanto, en emoties worden uitvergroot tot zulke enorme proporties dat ze niet kunnen worden begrepen door iemand in de verste uithoeken van het theater, op de achterste rijen van het balkon en de meest afgelegen galerijen. Tegelijkertijd zijn zowel het soloconcert als de opera concreter en menselijker dan de abstractere genres. Magie wordt soms bereikt in de grootste opera's wanneer het expliciet verklaarde nog de suggestie van een extra dimensie toelaat. Gemeten aan dat criterium is Dvoiáks celloconcert een geslaagd soloconcert. Ik vind het intrigerend en bijzonder sympathiek dat de belangrijkste extra dimensies van het concerto de warme menselijkheid en de pretentieloze eenvoud zijn. De lyrische passages geven ons momenten van visionaire intensiteit, maar worden bovenal gekenmerkt door een grote zuiverheid. De heroïsche momenten zijn niet agressief, maar eerder sprankelend, levendig en vervuld van daadkracht. Intimiteit bloeit in de talrijke pastorale en pittoreske passages, en de feestelijke scènes worden opgeluisterd door de klanken van de triangel