Casper is bijna achttien, voetbalt graag met zijn vaste vriendengroep, en tot nu toe was zijn leven prima. Maar op een dag wordt hij – uit het niets – misselijk, en dat blijft hem daarna regelmatig overkomen.
Na een tijdje begint Casper te begrijpen dat hij angstaanvallen heeft. Maar wat moet je doen als je ‘te gezond’ bent om hulp te krijgen, en te ziek om er zelf bovenop te komen?
En: hoe praat je er in godsnaam over?
Dit boek trekt je, met zijn korte hoofdstukken, direct Caspers diepste gedachten binnen. Het is alsof hij koortsachtig fluisterend aan jou alleen vertelt over de paniekaanvallen zelf, over de met schaamte omgeven gesprekken met zijn vrienden en ouders – en dan over de ontroerende uitweg die hij uiteindelijk vindt.