Geestelijke maagden waren geen kloosterlingen, maar ook geen 'echte' leken. Zij leidden een religieus bestaan in de wereld en legden zich toe op geloofsonderwijs, zieken- of armenzorg. Hun leefwijze werd door de katholieke kerk niet als religieuze staat erkend. Toch bepaalden deze zedig in zwart geklede vrouwen in belangrijke mate het aangezicht van de katholieke kerk in de zeventiende eeuw. Zij droegen bij aan de wederopbouw daarvan binnen de Republiek, waar de katholieke eredienst sinds 1581 van overheidswege was verboden. Mede dankzij hen konden priesters de zielzorg min of meer clandestien voortzetten. Als intermediairs tussen clerus en leken vervulden geestelijke maagden bovendien een belangrijke rol in processen van confessionalisering.