Op 22 februari 1942 pleegde de Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig samen met zijn vrouw zelfmoord in Brazilië. Als emigrant op de vlucht voor het naziregime had hij daar kort voor zijn dood zijn herinneringen opgetekend aan een wereld die naar hij vreesde op het punt stond te verdwijnen. De in 1944 postuum verschenen autobiografie biedt een indrukwekkend beeld van het oude Europa waarmee Zweig zich als (geassimileerde) jood, geëngageerd schrijver en humanist sterk verbonden voelde. Op zijn veelvuldige reizen naar Europese metropolen kwam hij in contact met vele invloedrijke intellectuelen en kunstenaars van zijn tijd, zoals Romain Rolland, Maxim Gorki en Einstein. Ook schetst hij een weergaloos, intiem beeld van zijn geboortestad Wenen, dat rond de eeuwwisseling als het onaantastbare centrum van de moderne Europese cultuur gold, met bekende schrijvers als Arthur Schnitzler en Hugo von Hofmannsthal, musici als Gustav Mahler en Arnold Schönberg, en `de outsider Sigmund Freud. In dat supranationale Wenen werd Zweigs ijveren voor een verenigd Europa geboren.