Jarenlang trok Jan Cremer als reizend correspondent rond de wereld en schreef daarover vele kleurrijke reisverhalen. Veelal over verafgelegen wilde en ontoegankelijke gebieden. Vaak brachten zijn tochten hem in het spoor van Dzjingiz Chan, de mythische figuur die hem sinds zijn jongensjaren boeide. Zoals hij ook werd aangetrokken door grensgebieden, vaak onontwikkeld, vervallen en verboden terrein. Cremer reisde veelvuldig achter het IJzeren Gordijn, ten tijde van de Koude Oorlog, met name in de Sovjet-Unie, waar hij voor het eerst in 1957 als matroos op de wilde vaart aanlegde. Hij was de eerste Nederlandse journalist die in de toen sinds vijftig jaar gesloten Mongoolse Volksrepubliek doordrong. Zijn zoektochten naar de invloeden en afstammelingen van de Dzjingiz Chan voerden hem over de poolcirkel naar de top van de wereldbol. Naar Lapland, Groenland, Siberiƫ en Mongoliƫ. Cremers reisverhalen zijn scherpe observaties van de verslaggever als ooggetuige, naast gloedvolle en romantische impressies vanuit het standpunt van de schilder Cremer.